Hebban.nl, Interviews

Pieter Koolwijk: “Misschien leer je wel een beetje je fantasie gebruiken.”

Kinderboekenschrijver Pieter Koolwijk bestormt met zijn zesde kinderboek Gozert de boekhandels en scholen. Hebbans Wilke Martens reisde af naar de Rotterdamse uitgeverij om Pieter te interviewen over zijn knotsgekke creatie. De avonturen die ze daar beleefde bleken nog gekker. Koolwijk: “Waarom iedereen dit boek zou moeten lezen? Misschien leer je wel een beetje je fantasie gebruiken.” 

1. 

Het was een prachtige middag. Een dag waarop het leek alsof de lente zich had vergist en op een winterdag tevoorschijn was gekomen. Een dag waarop ik het helemaal niet erg vond om helemaal vanuit het noorden van de stad naar de uitgeverij te fietsen. Zeker niet als het alternatief was om op kantoor te moeten blijven zitten. Nee, dan ging ik liever eerst nog even Pieter Koolwijk interviewen over zijn nieuwe boek. 

Dus ging ik op pad! 

Ik fietste over de ellenlange Straatweg, trapte vrolijk op de pedalen terwijl ik de Kralingse plas passeerde en moest even goed zoeken toen ik de straat van de uitgeverij in fietste. 

‘Ik dacht dat het hier ergens was’, mompelde ik tegen mezelf. ‘Misschien zijn ze verhuisd.’ 

‘Nee, nog een klein stukje doorlopen’, hoorde ik.  

Een tuin verderop zag ik een kastje met zwerfkinderboeken. Zwerfkinderboeken? Waar zouden die allemaal wel niet geweest zijn? 

‘Hallo, zwerver!’ 

Zwerver? Ik had niet mijn mooiste kleren aan, maar zo slecht zag ik er toch niet uit? Ik zag twee benen uit de kast bungelen. Ik deed het deurtje open en daar zat de rest van de jongen, op de onderste plank. Zijn blonde stekelige haar, grote heldere ogen en brede grijns staken maar net boven de kaft van het boek uit dat hij vasthield.

‘Gozert?’, las ik de titel hardop. 

‘Ken je mij?!’, riep de jongen uit. ‘Mooi! Dan kunnen we gelijk op avontuur. Hierbinnen staat een feestje op het punt om uit te barsten! Pieter is er al!’ 

Ik stapte de tuin in. Het gebouw dat erbij hoorde leek wel een kasteel. Gozert sprong uit de kast en huppelde vooruit over het tuinpad. Bij iedere stap plopte een paddenstoel de grond uit: rood, goud met zwarte strepen, groen, paars met roze stippen. Nog nooit had ik zulke tropische paddenstoelen gezien. Aan weerszijden krulden prachtig varens over de vloer, superdikke mooie oude bomen knuffelden het mos met hun tenen en in de verte schitterde een zilvergrijs meer vol met zeemeermannen van de glitters in hun borsthaar.

Gozert hik-stap-sprong als een bezetene het lange, smalle pad over. Met moeite kon ik hem maar bijhouden. Ik was die ploppende paddenstoelen helemaal niet gewend! Buiten adem kwam ik bij de voordeur. Gozert was weer in zijn boek gedoken, zo lang stond hij al op me te wachten. ‘Bel maar aan, ze wachten op je!’ 

Binnen hoorde ik het gedreun van een lage bas. Het geluid paste beter bij een club dan een kasteel. De kristallen ramen dreunden in hun koperen kozijnen. Hard drukte ik op de bel. En lang. Niemand zou die horen met dit gedreun! Toch zwaaide al meteen de deur open. 

Een dikke slijmerige slakkenvrouw in een strak corset met zwart-zilveren pailletten deed de deur open. Hoe ze dat had gedaan zonder handen kon ik niet vragen, want zij was me voor.

‘Wat doe jij hier?’  

Natuurlijk, met mijn zwerverige kleding zag ik er niet uit als genode gast.

‘Ik kom voor Pieter’, zei ik. 

‘Klopt, ze komt voor Pieter!’, riep Gozert. Hij duwde de slijmerige slakkenvrouw aan de kant en gebaarde me hem te volgen. Gozert danste over de roodfluwelen vloerbedekking van de ontvangsthal. Hij griste een glas bubbelranja van een dienblad en klokte het achterover. 

‘Kijk, daar hangt hij’, zei Gozert. Ik keek naar waar zijn vinger wees en zag een lange, slanke man in een paal hangen. Met gestrekt been zwierde hij ondersteboven op de maat van de muziek de paal rond. Hoe zijn pet op zijn hoofd bleef staan was me een raadsel, maar nog steeds was ik niet in de gelegenheid om vragen te stellen. 

Gozert stuiterde de zaal door en voor ik het wist hing hij ook in de paal. Al zwierend fluisterde hij iets in Pieters oor. Verschrikt sprong Pieter op de grond. Hij streek zijn hoodie glad en liep op me af. ‘Hai! Ik ben Pieter! Jij komt me zeker wat vragen stellen?’  

2. 

Gozert was voor ons uit gerend en zat al lang en breed boven, toen wij proestend en puffend alle trappen naar de achtendertigste verdieping hadden genomen. We namen plaats op enorm brede stoelen aan een lange smalle tafel in de eetkamer. Arme verhuizers, die ooit al die verdiepingen op moesten…  

‘Ik heb het idee dat we worden afgeluisterd’, zei Pieter nog voordat ik een vraag had gesteld. ‘Zie je dat rode lampje niet, daar op de tafel? Dat is vast van een geheim en verstopt opnameapparaat.’ 

Een lampje zag ik niet. Wel hing Gozert inmiddels te bungelen in de kroonluchter. Hij speelde met een laserpen. Probeerde hij nou in morse iets te schijnen op het tafelblad? Ik kende geen morse en ik moest een interview doen, dus ik negeerde het rode lichtpuntje. 

‘Vertel, hoe ben je op het idee gekomen van je nieuwe boek?’ 

Eindelijk kon ik een vraag stellen. 

‘Tja, dat kan ik niet precies vertellen’, zei Pieter. Hij wees op het rode lichtpuntje, dat af en aan op het tafelblad verscheen. ‘Wat ik wel kan vertellen is dat het oorspronkelijke verhaal eigenlijk helemaal niet zo grappig was. Ik schreef eerst verhalen voor volwassenen, dus dan krijg je dat. Een van die verhalen ging over een puber met een onzichtbare vriend, maar hij vond het vreselijk. Hij wilde van die vriend af. Het was best een duister verhaal… Dat was natuurlijk niet geschikt voor kinderen. Dus besloot ik dat het grappig moest worden en dat Gozert een hele fantasiewereld om zich heen had hangen. Ik hou heel erg van fantasieverhalen.’

‘Nou, ik houd daar anders helemaal niet van’, zei ik. ‘Het boek gaat toch over het goed en kwaad van medicijnen?’ 

‘Ik heb zelf ADHD’, ging Pieter verder. ‘Als ik dan een keer heel druk was, zeiden mensen in mijn omgeving meteen ‘Oh, moet daar geen pilletje in?’ Ook toen een arts een jaar of tien geleden officieel vaststelde dat ik ADHD had, wilde die meteen ritalin voorschrijven. Ik weigerde dat. Die arts begreep niet wat ik dan bij hem kwam doen. Ik wilde geen medicijnen, maar wel wilde ik mezelf beter leren kennen. Daar had ik hulp bij nodig. Toen ben ik naar een psycholoog gegaan, die het gelukkig heel sterk van mij vond dat ik medicatie weigerde. Met hem kon ik goed praten over de dingen waar ik tegenaan liep. “Welkom Pieter”, zei hij, heel nuchter. “Je bent volwassen. Deze dingen moeten we allemaal.”’ 

‘Logisch, zei ik. ‘Heb je dan wel iets geleerd van die psycholoog?’ 

‘Ja’, riep Pieter enthousiast. ‘Dat ik me niet zo moet aanstellen!’ 

Gozert begon te applaudisseren. Ik kon een grinnik niet inhouden, maar Pieter praatte gewoon door. 

‘Je kan wel ADHD hebben, maar er zijn allerlei dingen in het leven die je gewoon moet doen. De administratie bijvoorbeeld. Kijk, ik heb een eigen bedrijf. Dan kan je zelf je administratie doen óf het uitbesteden. Maar ja, uitbesteden kost weer geld. Dus als je dat niet wilt uitgeven, dan moet je het wel zelf doen. Dan kun je nog zoveel ADHD hebben, je kan het niet als excuus gebruiken.’ 

Gozert peuterde ongemerkt een stapeltje bankbiljetten uit Pieters jaszak en ging uitgebreid zijn geld zitten tellen. Ik vroeg me af welk excuus Gozert zou gebruiken als Pieter die lange vingers bij zijn jas zag. 

‘Heeft ADHD eigenlijk ook voordelen?’ Ik keek naar Gozert en kon het me maar moeilijk voorstellen.

‘Kijk ik ben heel fantasievol’, vertelde Pieter. ‘Dat is voor mij een voordeel als kinderboekenschrijver. Dat komt bij andere mensen dan weer niet aanwaaien. Ik vind het soms oneerlijk dat ik ergens niet goed in ben door de ADHD, administratie bijvoorbeeld, maar ik heb me dankzij de psycholoog ook gerealiseerd dat ik er veel goeds voor terugkrijg.’ 

‘Heb je die les proberen over te brengen in je boek?’, vroeg ik. 

‘Ties, de hoofdpersoon, worstelt heel erg met Gozert, zijn vriend die alleen hij kan zien.’ 

Alleen hij? Hoe kan je die herrieschopper nou niet zien? Die Pieter heeft inderdaad een rijke fantasie… 

‘Op een bepaald moment komen Ties’ ouders erachter dat Gozert nog altijd door Ties’ hoofd spookt’, ging Pieter verder. ‘Iedereen vond het nog leuk in het begin. Toen Ties ouder werd, ging hij het bestaan van Gozert verzwijgen. Hij werd toch niet begrepen. Maar als ze er dan alsnog achter komen dat Gozert er nog steeds is, dan moet Ties gelijk weer naar de dokter. En ja hoor, ook meteen aan de medicijnen. Ties wil die medicijnen helemaal niet, maar op een bepaald moment wordt hij zelfs in een inrichting gestopt.’ 

‘Vreselijk lijkt me dat.’ 

‘Nou, Ties vindt het helemaal niet erg’, grijnsde Pieter, ‘want Gozert gaat ook mee.’ 

Gozert maakte een paar achterwaartse salto’s door de ruimte. Ik zou gek worden als ik die druktemaker de hele dag om me heen had. 

‘Ik heb willen laten zien hoe blij Ties is met Gozert in zijn leven’, vertelde Pieter. ‘Natuurlijk is het niet handig als ze samen oude potten weghalen uit het museum, of uit het raam klimmen, maar Ties heeft Gozert heel hard nodig in zijn leven. Alleen, het enige wat zijn ouders, dokters en leraren proberen is om hem in het corset van de maatschappij te duwen.’ 

3. 

‘Binnen!’, riep Pieter, toen er op de deur werd geklopt. Gozert verstopte zich snel in een keukenkastje. 

De dikke slijmerige slakkenvrouw kwam binnen. ‘Hoe krijgt ze toch steeds die deuren open?’, dacht ik. Zouden haar armen ook in dat corset gepropt zijn? 

‘Ik kom de versnaperingen halen’, sprak ze plechtig. ‘Die staan nog allemaal hier.’ 

Met haar slijmerige slakkenlijf gleed ze zo de eetkamer in. Bij de koelkast schrokte ze alle hapjes naar binnen, zo leek het toch, op eentje na. Pieter kreeg de laatste. Met een glimmend slakkenspoor verliet ze de kamer weer. Opgelucht haalde ik adem. Ik zou zo’n slijmerig hapje nooit durven eten. 

‘Kijk, ik werk natuurlijk met karikaturen’, zei Pieter met zijn mond vol. ‘Het is niet voor niks een kinderboek. Ik wil contrasten laten zien, uitvergroten hoe strak dat corset kan zitten.’ 

Ik dacht al dat ik de enige was die zag hoe strak dat corset om het lijf van de slijmerige slakkenvrouw zat. 

‘Er wordt van je verwacht dat je vijf dagen in de week werkt, dat je om half negen op je werk bent, tot vijf uur, dat je dit doet en dat doet’, ging Pieter verder. ‘Maar wie heeft dat verzonnen? Dan hoor je thuis iemand zeggen ‘maar het hoort nu eenmaal zo’, en dan denk je, ‘maar waarom?’ Daar ben ik zo lang tegen aan het knokken geweest, tegen dat corset.’ 

Zachtjes duwde Gozert het keukendeurtje open, met een schaar in zijn hand. ‘Gewoon losknippen!’, gierde hij. 

‘Maar het verhaal gaat ook over wat waar is en wie dat bepaalt’, zegt Pieter. ‘Stel nou dat al die mensen die in een inrichting zitten de waarheid spreken, en niet de artsen of de mensen daarbuiten?’

‘Heb je daar onderzoek naar gedaan?’ 

Zo langzamerhand vroeg ik me af wie hier nou nog eigenlijk de waarheid sprak.  

’Ik heb niet tot het bot uitgezocht hoe het er in een inrichting aan toe gaat’, zei Pieter. ‘Maar het toevallige was – voor zover toeval bestaat – dat ik op de dag dat ik besloot dit verhaal te schrijven in de trein zat.’ 

‘Heel toevallig!’, lachte Gozert. 

‘Ik zat naast een vrouw die zoveel zat te arceren in haar boek dat de hele pagina geel werd’, ging Pieter verder. ‘Dus ik zei: “Dat wordt niks, zo valt niets meer op.” Ze moest lachen en we raakten aan de praat. Toen bleek dat ze onderzoek deed naar kinderen met wanen. Ik vertelde dat ik een kinderboek wilde schrijven over een jongen met een onzichtbare vriend, dat is ook een soort waan. Dus legde ze me een en ander uit over hoe dat psychisch werkt, welke behandelingen er zijn. Maar tijdens het schrijven heb ik dat wel losgelaten, want anders zit je te veel vast in kaders.’ 

‘Gewoon losknippen!’ Gozert rent door de kamer, met de schaar recht voor zich uit. 

‘Kinderen hebben gelukkig niet zoveel last van die kaders’, constateerde Pieter. 

Zeg dat wel. Heeft die jongen nooit geleerd dat je niet mag rennen met een schaar in je handen?

‘Dat merk ik vooral op scholen.’ Pieter praatte gewoon verder, terwijl Gozert met de schaar vlak langs zijn oor raasde. ‘Regelmatig geef ik gastlessen op scholen. Het gaat er vooral om te laten zien dat taal leuk is, door op een creatieve manier met taal te spelen. Soms doe ik klassikaal een invuloefening met ze. Dan vraag ik bijvoorbeeld: “De ouders van Ties hebben geen auto, welk vervoer hebben ze dan wel?” Zo’n kind roept dan: “Een oliebol!” Of ik vraag waar je kan wonen als je geen huis hebt? “In een koe!” Ik vraag dan wat de ingang is en de uitgang, daar moeten de kinderen dan weer om lachen. Dat associëren zonder kaders maakt de les wel heel erg grappig.’ 

Gozert kwam met een stuk zwart karton tevoorschijn. Hij knipte er een frame uit, hield het voor zijn gezicht en trok allerlei gekke bekken. Blijkbaar was er één iemand die wel behoefte had aan een kader. 

‘Dat is ook het belangrijkste van mijn boeken: in eerste instantie moeten kinderen gewoon een leuk verhaal lezen’, vertelde Pieter. ‘Als iemand er nog iets anders uithaalt, dan is dat mooi meegenomen. Zo was ik eens in een klas aan het vertellen over Prutje, mijn vorige boek. Indirect gaat dat over vluchtelingen. Een jongetje in de klas vertelde dat hij ook gevlucht was. De hele klas hing aan zijn lippen. Mijn hoofddoel is om een leuk verhaal voor de kinderen te vertellen, maar als een slimmerik er iets meer uit haalt, dan word ik daar wel heel blij van.’ 

4. 

‘Kom maar binnen hoor!’ 

Weer werd er op de deur geklopt. Alsof Gozert nog niet genoeg afleiding bezorgde. Hoe moest ik ooit een verhaal van maken van dit gesprek? 

’Sorry dat ik stoor’, zong een van de zeemeermannen, ‘maar ik heb dat krijtbord nodig dat bovenop de kast ligt.’ 

Terwijl hij naar de kast wees, regende het glitters uit zijn borsthaar. Als slakkenvrouwen zonder armen de deur open kunnen doen, dan kan een zeemeerman zonder benen achtendertig verdiepingen de trap op.

‘Ik help je wel even’, zei Pieter en hij stond op om het bord te pakken. Het bord leek net zo groot als de tafel waar we aan zaten. Gozert kwam er meteen aan om te helpen, maar Pieter had het bord al in het midden vast. Hij liep naar de deur, met de plank horizontaal voor zich. Steeds bonkte hij het bord tegen het koperen kozijn. 

‘Omdraaien, sukkel!’ Gozert gierde het uit. 

‘Oh nee, voorzichtig’, zong de zeemeerman. Pieter bonkte nog een paar keer met het bord tegen het kozijn. Zo hard dat de boel in elkaar donderde. 

‘Oeps, sorry!’, riep Pieter. ‘Nou ligt alles uit elkaar.’ 

Pieter ging weer zitten, met een grijns. Deed hij dat nou expres? 

‘Lijk je meer op Gozert of meer op Ties?’, vroeg ik maar, toen de zeemeerman teleurgesteld afdroop. 

‘Volgens Linde, de illustratrice, lijk ik heel erg op Gozert. Ik ben wel een flapuit. Ik houd heel erg van lachen. Ties ook wel hoor, die heeft ook nul verantwoording in zijn lijf. Alleen is Gozert de aanjager. Ik ben ook wel vaak de aanjager. Als er ergens niet zoveel gebeurt, dan zorg ik wel dat er dingen gebeuren.’ 

Net als deze dag. Alleen was Gozert ermee begonnen. En blijkbaar was hij niet van plan ermee op te houden. Gozert pakte een deel van het kapotte bord en legde het op de rand van de half openstaande deur. Als er nu nog iemand binnen zou komen, donderde het hele zooitje naar beneden. 

‘Tja, die fratsen horen er wel een beetje bij’, zei Pieter. 

‘Echt?’, vroeg ik. Het leek mij nogal onverantwoord om Gozert maar zijn gang te laten gaan. 

‘Ja, bij de fantasiewereld die om Gozert heen hangt’, zei Pieter. ‘Ik hou heel erg van fantaseren, het zit in al mijn boeken. Ik vind het alleen zo jammer dat fantasie zoveel sneller weggaat bij kinderen. Een keer liep ik met mijn dochter door het bos en ik vroeg of ze wist waar de roosters in het pad voor bedoeld waren. Ze wist het niet. Dus ik legde haar uit dat ze daarmee kabouters in het park hielden. Die zouden er tussendoor vallen als ze probeerden weg te lopen.’ 

‘En dat geloofde ze?’

‘Nee’, zei Pieter. ‘Maar ja, dan geloof je het niet. Ik heb er wel eens een zien zitten. Als je niet kijkt zie je ze ook nooit zitten. Nou, toen keek ze hoor. De magie van verbeelding, die is echt geweldig.’ 

Ondertussen balanceerde Gozert bovenop de plank, gevaarlijk wiebelend op de rand van de deur. Gelukkig had hij zichzelf vastgemaakt met een elastiek om zijn middel. 

‘Vroeger hield ik van bungeejumpen, parachutespringen’, vertelde Pieter. 

Zie je wel dat je hem ook ziet! 

‘Dat hoorde wel echt bij mijn ADHD. Maar nu, nu haal ik die adrenalinekicks uit mijn boeken. Al die mensen, de uitgevers, de aandacht voor je boek, iedereen die er wat van moet vinden als het verschijnt. Dat is superspannend. Dus straks, als het nieuwe boek lang en breed in de winkels ligt, dan ga ik thuis lekker met een muziekje aan op de bank liggen.’ 

Achter me hoorde ik ineens een gekletter van jewelste. ‘Mijn elastiek knapte, sorry!’, riep Gozert, die langzaam opkrabbelde. Blijkbaar had hij de plank gebruikt als een soort bungee-luchtsurfplank. Het kabaal donderde nog na in mijn hoofd, maar Gozert stond alweer om de tafel heen te stuiteren. 

‘Gaan we weer dansen? Gaan we dansen?’, riep hij. 

‘Nee, een muziekje luisteren op de bank, dat klinkt als een beter plan’, zei ik, terwijl ik opstond en mijn spullen pakte. ‘Bedankt voor je tijd, Pieter, en succes met het boek.’ 

Vliegensvlug rende ik de trappen van de achtendertig verdiepingen weer af. Pieter en Gozert kwamen achter me aan. Beneden was het feest in volle gang. De slijmerige slakkenvrouw gleed smooth over de dansvloer, de zeemeerman zong uit volle glitterborst en een enorme knuffelbeer stond achter de draaitafel.

Poeh, zo’n bont interview had ik nog nooit meegemaakt! Het werd me te veel. Ik stormde op de deur af, maar botste tegen een lange, grijze man. 

‘Mijn naam is Jean Christophe Boele van Hensbroek, aangenaam’, zei de man. Zo’n lange naam had ik niet eens in een paspoort ooit gezien. Het moest de wijsgeer wel zijn. 

‘Wie bent u?’, vroeg hij. 

Shit, die zwerverige kleding ook… Deze wijsgeer wist natuurlijk al dat ik hier niet thuis hoor. 

‘Wilke heet ik, van Hebban ben ik, aangenaam’, stamelde ik. ‘Maar uhm, ik moet er snel vandoor.’

Ik stormde door de deur naar buiten.

‘Maar er is druivensap!’, riep de wijsgeer me na. 

Zo hard ik kon rende ik het smalle, lange pad af. Met al mijn macht probeerde ik de paddenstoelen te ontwijken. 

‘Missie afbreken! Missie afbreken!’, hoorde ik Gozert roepen in de verte. 

De ploppende paddenstoelen voor me verdwenen. Bij het hek stond ik even stil om uit te hijgen. De zwerfkinderboekenkast bleek een brievenbus. ‘Uitgeverij Lemniscaat’ stond er met sierlijke letters op…  

Dit interview verscheen eerder in twee delen op Hebban.nl