De Duitse schrijfster Stefanie de Velasco schreef met ‘Geen deel van de wereld’ het boek dat ze al jaren wilde schrijven. Sterker nog, haar tweede roman – over Esther die opgroeit binnen de Jehova’s Getuigen – is de reden dat ze überhaupt met schrijven begonnen is. En ondanks het enorme succes van haar debuut ‘Tijgermelk’, noemt ze dat de voorbereiding op dit boek. Hebban.nl interviewde haar over opgroeien binnen de Jehova’s Getuigen, queer liefde en culturele antropologie.
In Geen deel van de wereld beschrijft De Velasco hoe het is om op te groeien binnen de Jehova’s Getuigen. Net als haar personage Esther, is De Velasco zelf vroeger van deur tot deur gegaan om het geloof te verkondigen. ‘Ik heb al mijn herinneringen in de roman verwerkt,’ zegt ze over die tijd, ‘zowel de goede als de slechte. De kou, hoe je je benen over elkaar wrijft onder je rok om warm te blijven, het angstaanjagende gevoel van de Apocalyps die nadert. Maar ook het gevoel om deel uit te maken van de grootste familie ter wereld. En het extatische gevoel dat je gelooft dat je uitverkoren bent en dat jij de “echte waarheid” kent. Als ik terugkijk was mijn jeugd totaal absurd en surrealistisch.’
Schrijfdrang
Echter, als ze niet die absurde jeugd had gehad, was De Velasco mogelijk nooit begonnen met schrijven. ‘Mijn drang om te schrijven is ontstaan uit de drang om dit verhaal te vertellen,’ zegt ze. ‘Ik kreeg aan het begin van de jaren 2000 het idee voor de plot. Hoe gek het ook klinkt, ik beschouw mijn debuut Tijgermelk eigenlijk als voorbereiding op dit boek.’ Het schrijfproces was dan ook niet gemakkelijk. ‘Gedurende de eerste twee jaar voelde het alsof Esther aan mijn bed zat, met haar gezicht naar de vloer. Ze weigerde om te praten en haar verhaal te vertellen. Het voelde alsof ik ieder woord van haar moest vangen met een vingerhoedje en het heel voorzichtig naar mijn bureau moest brengen. Het was bijna onmogelijk om haar verhaal op papier te krijgen.’
Gelukkig waren haar partner en haar redacteur een steun voor haar. ‘Mijn partner was heel erg begripvol, ook al moet het gevoeld hebben om vier jaar lang samen te leven met iemand die continu PMS heeft,’ lacht ze. ‘Mijn Duitse redacteur, Mona Leitner, was ook een grote steun. Ik vond het heel erg fijn dat ze nog analoog redigeerde, wat een luxe. Ze stuurde me haar correcties op een geprint manuscript. En dan kreeg ze de nieuwe versie weer retour. Maar het hele schrijfproces was voor ons allebei erg zwaar. Ze zei ooit dat de geredigeerde pagina’s wel op een schilderij van Jackson Pollock leken!’