In het communistische Laos waren spijkerbroeken tot voor kort nog officieel verboden, maar tegenwoordig lopen alle meiden er in rond. Toch blijft traditioneel handwerk sterk verweven met de Laotiaanse cultuur. Handgemaakte rokken door de Tai Dam, indigoblauwe stoffen van de Lanten of geborduurde accessoires van de Akha: journalist Wilke Martens, die twee jaar in het land woonde, onderzoekt de handwerkgeheimen van Noord-Laos.
Voetje voor voetje schuifel ik met talloze andere toeristen onder de rode partytenten die zij aan zij staan opgesteld aan de Sisavangvong Road in Luang Prabang. Een Amerikaanse toerist bestudeert zilverkleurige eetstokjes, die ironisch genoeg zijn gemaakt van het metaal van de miljoenen clusterbommen, die in de jaren zestig door Amerika op het land zijn gedropt. Een andere verkoopster onderhandelt druk met een backpacker over de prijs van een Beer Lao-shirt, terwijl haar baby aan haar borst zijn honger stilt. Zijn zus zit naast hen op de grond, gebogen over een schrift waarin ze de zevenentwintig krullerige medeklinkers van het Laotiaanse alfabet oefent.
Luang Prabang trekt jaarlijks miljoenen toeristen sinds het in 1995 de werelderfgoedstatus heeft verworven vanwege haar unieke mix van Boeddhistische en Frans-koloniale architectuur. Hoewel de communisten na hun overwinning in 1975 probeerden westerse invloeden buiten de deur te houden, stelde het land zich begin jaren negentig open voor toerisme. Inmiddels trekken de verkopers dag in, dag uit hun karren de straat in om hun handgemaakte souvenirs minutieus uit te stallen op zwarte kleden op de grond. Wat een monnikenwerk, concludeer ik, als ik naar min of meer gelijke portemonneetjes kijk, rijendik. Bij de kraam ernaast liggen stapels notitieboekjes met bloemdecoraties, daarnaast staan handbeschilderde bamboe smartphonespeakers. Iedere vijf, zes kramen lijkt de reeks zich te herhalen. ‘Waarom worden toch zoveel soortgelijke souvenirs verkocht, terwijl Laotianen uniek handwerk maken?’, vraag ik me af, na de zoveelste dertien-in-een-dozijnkraam.
“Weven, borduren, batik: de verschillende diverse minderheden in Laos hebben elk hun handwerkspecialiteit”, vertelt Joanna Smith van Ock Pop Tok, de organisatie die Laotiaans handwerk internationaal op de kaart wil zetten. “De kwaliteit is perfect, maar de ontwerpen zijn vaak ongeschikt voor de westerse markt. Daarom huren we lokale vrouwen in om plaids, kleden en tunieken te maken, met traditionele technieken, maar westers design.” Het nobele initiatief is inmiddels uitgegroeid tot een toeristische trekpleister: het ‘Living Crafts Centre’ van Ock Pop Tok, net buiten Luang Prabang. In de enorme tuin struin je langs een tentoonstelling over de productie van zijde. Even verderop kun je dames zien weven of kun je textiel verven tijdens een workshop. De zijderoute door het themapark eindigt steevast in de winkel, die volhangt met prijzige accessoires. Ik twijfel er niet aan dat lokale vrouwen – en daarmee hun gezinnen – hiervan profiteren, maar toch voelt Ock Pop Tok als een Efteling voor handwerkliefhebbers. Waar vind ik toch de echte ambachtslieden?